‘Het vermogen tot veranderen is de belangrijkste capaciteit van kunstorganisaties én hun managers.’ Deze quote van William J. Byrnes vond ik in het boek van Cor Wijn ‘De essentie van cultuurbeleid en –management’, waarin hij inzicht geeft in diverse publicaties die rondom deze onderwerpen zijn verschenen.
Wisselende omstandigheden
In zijn boek ‘Management and the arts’ stelt de Amerikaan Byrnes dat het de taak is van zowel de kunstmanager als de kunstorganisatie om je zo te organiseren dat je snel en adequaat reageert op de steeds wisselende omstandigheden waarin je opereert. ‘Met de antennes naar buiten gericht, met een strategisch plan op zak en een goed personeelsbeleid want culturele organisaties draaien om mensen en hun talenten’. Treffend verwoord!
En heel actueel, hoewel het boek in 1993 is geschreven. Ook nu zijn de omstandigheden waarin we werken in verandering. Maatschappelijk is veel in beweging en het cultuurbestel moet meebewegen, vindt de Raad voor Cultuur. In ‘Cultuur dichtbij, dicht bij cultuur’ adviseert de Raad hoe dat moet.
Hoe
Over dat hoe; hoe we het beste een breed cultuuraanbod voor alle Nederlanders kunnen realiseren en de kunsten en de kunstenaars goed in staat te stellen om dat te creëren, is het gesprek nog gaande. De uitgangspunten worden herkend, maar er zijn vragen en zorgen over bijvoorbeeld het tempo waarin zo’n grote herziening mogelijk is, over de financiering en of de rol die de regio krijgt toegewezen, haalbaar is.
Terechte vragen. Hoewel ik ook enige weerstand tegen verandering in de reacties van de brancheverenigingen proef. Met name deze zin is bij me blijven hangen: ‘Elke podiumkunst producerende instelling, klein of groot, nieuw of gevestigd, houdt zich doorlopend bezig met vernieuwing.’
Vernieuwing
Want is dat zo? Kunnen we eerlijk zeggen dat we doorlopend bezig zijn met vernieuwing? Zowel artistiek inhoudelijk als in de relatie met publiek én potentieel publiek? En bewegen we voldoende mee als het gaat om hoe we dat organiseren?
Een gewetensvraag. Misschien ook wel een persoonlijke pre-occupatie. Omdat ik me juist met dit onderwerp al jaren bezig houd. Ik ben blij dat de Raad vernieuwing zoveel gewicht geeft en meerdere vormen van noodzakelijke innovatie constateert: naast artistieke vernieuwing ook vernieuwing van werkwijze en organisatievormen.
Mooie voorbeelden
In de praktijk zie ik gelukkig veel mooie voorbeelden. Zoals bij de MeeMaakPodia. Deze theaters, beeldende kunst instellingen en bibliotheken zijn met behulp van subsidie van het Fonds voor Cultuurparticipatie aan het ervaren wat het betekent om het eigenaarschap van het podium te delen met anderen: met jongeren, buurtbewoners of andere groepen. Ze zijn aan het luisteren naar wensen en ideeën van deze mensen. Ze ervaren hoe het is om de regie uit handen te geven, hoe samenwerking er dan uit ziet. En ze vinden uit wat dit praktisch inhoudt voor de organisatie.
Als lid van het team van coaches dat deze podia onder leiding van de Academie van Cultuurmanagement begeleidt, zie ik dit van dichtbij. Ik zie dat een open houding nodig is en de wil om te leren. Het blijkt belangrijk om een sfeer te creëren waarin medewerkers durven uitproberen en fouten te maken. En met elkaar te spreken over verwachtingen en concrete antwoorden op de vraag ‘Wanneer doen we het goed?’.
Zolang we onszelf deze vragen blijven stellen en de antennes naar buiten blijven richten, werken we doorlopend aan vernieuwing. Als organisatie en als sector.